Veenverhalen.nl

Ter Hogt, een familie in het veen

Aan de rand van het Haaksbergerveen, aan de Turfweg, staat het huis van de familie Ter Hogt. Haar familiegeschiedenis wordt gekenmerkt door een leven van wonen en werken in het veen, waarbij rampspoed hen niet bleef bespaard.

Hennie ter Hogt is geboren en getogen bij het veen. De genealogie van zijn voorouders gaat terug naar Jan ter Hogt, afkomstig uit De Lutte. Daar heeft hij rijkdom verworven in de bouw. In Haaksbergen trouwt hij op 25 juni 1730 met Harmina Klomp. Hier koopt hij diverse panden, waaronder een boerderij aan de Molenstraat waar het jonge paar gaat wonen. 

We volgen de familielijn naar Hennie. Via Jan Willem (*1734) komen we uit bij Christiaan (*1772). Die was timmerman en doodgraver en woonde aan de Blankenburgerstraat 15. Dat pand komt in 1832 in eigendom van de Diaconie van de Hervormde Kerk, wat op financiële problemen duidt. Zoon Gerrit Jan (*1825) is de volgende in de familielijn; hij is eerst arbeider/wever, daarna doodgraver en koster van de N.H.-kerk. 

Tijdens de grote dorpsbrand in 1851 kunnen de blussers de kerk niet in, omdat Gerrit Jan in het veen aan het werk is en als koster de sleutels in zijn zak heeft! De kerk brandt tot de grond toe af! Door schulden kan hij niet blijven wonen in het huis aan de Blankenburgerstraat. De Diaconie helpt hem dan aan een stuk grond in het Haaksbergerveen (het Armenveen), waar hij een plaggenhut bouwt om in te wonen.

Café Wientjes

Vlakbij het veen stichtte rond 1845 landbouwer/timmerman Gerhardus Antonius Wientjes (1807-1889) het erve De Pedde en bouwde hier een huis. De inkomsten kwamen uit steken, drogen en verhandelen van turf. De weg waaraan het erf lag, had in 1841 de naam Peddedijk gekregen, toen bij notaris Jan Dinant Jordaan een verdeling was vastgelegd tussen de marken.

 Uit die tijd dateren ook de Onlandsweg en Hanebulterweg. Zoon Hendrikus (1841-1926) trad in de voetsporen van zijn vader. Hij werd een belangrijke leverancier van de brandstof turf aan de gemeente Haaksbergen. Een nota van maart 1922 getuigt hiervan: 15.800 stuks turven, geleverd aan de scholen in Boekelo (bij St. Isidorushoeve), Brammelo, Honesch, Buurse en twee in dorp Haaksbergen. Dit voor een totaalbedrag van 110 gulden en 60 cent, oftewel 70 cent per 100 stuks.

Hendrikus trouwde met Regina Wielens (1844-1930). Van de turf alleen kon het gezin niet leven en daarom wist Hendrikus in de zomer van 1892 van de gemeente een vergunning te krijgen voor het verkopen van ‘sterken drank in het klein’. Café Wientjes was een soort huiskamercafé, met een ontheffing om open te zijn tussen zaterdagavond 6 uur en maandagochtend 6 uur! Het café werd voortgezet door zoon Gerrit Jan (Jan) Wientjes (1882-1970) en diens vrouw Hendrika (Dika) ter Huurne (1886-1970). Jan was tevens landbouwer. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hield het café op te bestaan.

 

Droogschuur Dievelaar

Aan het Dievelaarslaantje in park Het Scholtenhagen staat sinds 1951 de Dievelaarsschuur. Tot 2021 was dit het clubhuis van de scoutinggroep Han Jordaan, waarna zich er een kinderopvang vestigde. Dit gemeentelijk monument (sinds 1996) stond oorspronkelijk aan de rand van het Haaksbergerveen, als droogschuur voor de turf van de pannen- en steenbakkerij van Dievelaar.

De geschiedenis gaat terug naar 1869, toen Johannes Antonius (Tonie) Dievelaar (1838-1905) de bakkerij met loodsen en kleigrond kocht van bakker/winkelier Diederik Hendrik Bennink uit Eibergen. De familie Dievelaar genoot in het dorp bekendheid door hun blauwververij, textieldrukkerij, winkel in manufacturen en kruidenierszaak in de Oostenstraat (nu Jhr. Von Heijdenstraat). Dievelaar overleed in 1905 en geen van zijn kinderen wilde de bakkerij overnemen. Toen de turfwinning door de komst van steenkool een aflopende zaak werd, is de schuur rond 1930 gekocht door J.G.H. Jordaan, ondernemer in de textielindustrie, die er een theehuis van maakte. 

Vlak voor de oorlog moest de schuur daar weg omdat de Staat het Haaksbergerveen onteigende voor een werkverschaffingsproject. De Dievelaarsschuur is toen balk voor balk afgebroken en opgeslagen, om in 1951 in het Scholtenhagen te worden herbouwd voor de scoutinggroep. In het Haaksbergerveen ‘leeft’ de familie Dievelaar voort door boerderij de ‘Appelhof’ die Johannes Antonius in 1872 liet bouwen. Daar stond alles van de steenbakkerij bij elkaar. De plek in het veen waar de voormalige droogschuur heeft gestaan, wordt gemarkeerd door een vierkant van hoge eikenbomen.

De laatste kluizenaar

Het Haaksbergerveen was een ideale plek voor personen die buiten de bewoonde wereld een eigen leven wilden leiden. Een van die kluizenaars was Hendrik Jan Naaldenberg. Hij was geboren op 23 mei 1897 als zoon van Gerrit Jan Naaldenberg en Mientje te Waarlo. Zijn vader was boer geweest op een boerderij in Het Scholtenhagen en bezat percelen en gebouwen in het dorp.

Hendrik Jan kreeg ruzie met zijn vader en vertrok als boerenknecht naar boer Meujenboer op Het Rutbeek. Aan een trap van een koe hield hij een gebroken been over. Daar liet hij niets aan doen, waardoor hij de rest van zijn leven kreupel was. Verplaatsen deed hij zich op een aangepaste fiets met één trapper. Hij sliep in hooibergen bij boeren en af en toe bij een zus. Later zocht hij zijn heil in het veen in een schaftkeet van de toenmalige Nederlandsche Heidemij. Aan het eind van de Groene Plasweg stond tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw de Groene Keet. 

Dit was een werkschuur voor de arbeiders die daar werkten aan een weg door het veen. Hendrik Jan had naast de werkschuur zijn eigen keetje met een potkachel en een pannenkoekenpan. Omdat het complex dag en nacht bewaakt moest worden, bleef hij er meestal ook slapen. Het was er niet bepaald proper, want Hendrik Jan pruimde hevig en mikte nogal eens naast zijn kwispedoor. Kinderen van Ter Hogt kwamen er graag, want hij had dropjes en koekjes om uit te delen. Hendrik Jan overleed op 5 maart 1973 in het toenmalige St. Antoniusziekenhuis in Haaksbergen. De laatste kluizenaar van het veen ligt begraven op het Protestantse Kerkhof in Buurse.

Smokkelen

Voordat de Europese integratie in de tweede helft van de vorige eeuw op gang kwam, werd in het grensgebied veel gesmokkeld. Het Haaksbergerveen was hiervoor door zijn slechte toegankelijkheid een waar domein. Boter en kaas, tabak en koffie, jenever… het kon niet op.

Smokkelen gebeurde op vaak heel inventieve manieren. Zo stond er een pakhuisje op het erf van de familie Temminghoff, nog net op Nederlands grondgebied. Wanneer de kust veilig was, konden daar via de voordeur gebrachte spullen er aan de achterkant weer uit en dat was op Duits grondgebied! Het stond bekend als het ‘Smokkelhuuske’. In het boek ‘Aus dem Vredener Grenzland’ wordt geschreven over de Buurser smokkelaar Anton Schoppen, geboren 1875, die bekend stond als Schoppe Tone. Zijn ‘werkgebied’ lag tussen Niekerk bij Rekken en Buurse. 

Hij smokkelde jenever in een varkensblaas om zijn nek. Ook handelde hij bijvoorbeeld in kippen en kuikens. Tegen het kakelen stopte hij dan een klodder groen zeep in hun snavel. Kleine smokkelwaar verstopte hij in een turfkar met dubbele bodem. Diverse keren kregen de grenswachten hem te pakken, maar vaak wist hij zich de douaniers van het lijf te houden door langs smokkelpaadjes struikeldraden te plaatsen. Ook liet hij zich ‘beveiligen’ door zijn hond Flora, die hij had afgericht tegen uniformen.

Smokkelaars hadden geregeld confrontaties met de douaniers. Zeker in de oorlog was dit spannend, want niemand mocht in die tijd zonder speciale vergunning in het Spergebied komen. Dat was een strook van 500 meter aan weerszijden van de grens. Hennie ter Hogt vertelt nog graag het verhaal over de broers Jan en Gerrit, die op een dag werden betrapt op het commiezenpad bij de Niekarke. “Gelukkig zat er een sloot met veel water tussen hen en de Duitse commiezen. Er werd naar hun vergunning gevraagd. Die hadden ze niet, maar Gerrit zei met een stalen gezicht dat hij die wèl had. Om die te laten zien moesten de commiezen de sloot oversteken, wat alleen een paar honderd meter verderop kon. Na een klein stukje meegelopen te hebben, wisten de broers via het eerste bospaadje rechtsaf te ontsnappen in het hun zo bekende veen.”

Bij een van de commiezenpaden net over de grens staat een grafsteen met het opschrift: Mein lieber Mann / unser guter Vater / Johann Keiser / 21.7.1871  Ϯ  1.6.1935. Het zou een ideale laatste rustplaats kunnen zijn voor een smokkelaar.